De Hoge Raad heeft op 9 oktober 2020 een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd waarin onrechtmatige staatssteun centraal stond. Dit arrest toont aan hoe belangrijk het is om voorafgaand aan transacties met de overheid onderzoek te doen naar de eventuele noodzaak om staatssteun aan te melden én welke grote consequenties het niet aanmelden van de staatssteun kan hebben, ook voor de overheid.
Casus
Spaansen was eigenaar van een perceel in Harlingen waar zij haar fabriek (in prefab betonvloeren en wanden) had gevestigd. In 2009 is een koopovereenkomst met de gemeente Harlingen gesloten. De gemeente zou het perceel voor een bedrag ad € 8.500.000 van Spaansen kopen. Deze koopprijs werd opgesplitst in twee bedragen: € 6.500.000 moest meteen worden voldaan na levering én € 2.000.000 zou pas betaald worden na bedrijfsverplaatsing door Spaansen (uiterlijk 5 jaar na de levering). De gemeente had er namelijk een belang bij dat de fabriek van Spaansen werd verplaatst naar de industriehaven van Harlingen om zo de werkgelegenheid die Spaansen bood, voor Harlingen te behouden. In 2011 verzoekt Spaansen vervolgens de gemeente om over te gaan tot betaling van de laatste € 2.000.000. De gemeente weigert en stelt zich op het standpunt dat sprake is van onrechtmatige staatssteun.
Gerechtshof
Na een procedure bij de rechtbank, waarbij de gemeente aan het langste eind trekt, komen partijen terecht bij het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden.
Onrechtmatige staatssteun?
Het gerechtshof is van oordeel dat sprake is van een steunmaatregel in de zin van artikel 107 van het VWEU. Voldaan is namelijk aan de cumulatieve eisen van dit artikel:
- De steun wordt met overheidsmiddelen bekostigd
De koopsom ad € 8.500.000 zou immers voldaan worden met overheidsmiddelen.
- Spaansen geniet hierdoor een selectief economisch voordeel dat zij niet op de markt zou verkrijgen
Zij had namelijk niet onder normale marktvoorwaarden (zonder overheidsingrijpen) een koopsom ad € 8.500.000 verkregen. Een vergelijkbare particuliere economische speler had in de gegeven omstandigheden namelijk niet een vergelijkbare koopprijs betaald voor het Spaansen-terrein (onder dezelfde contractuele voorwaarden). Volgens vastgoedadviseur DTZ Zadelhof bedroeg de waarde van het terrein in ongesaneerde staat € 6.250.000.
- Met de steun wordt de mededinging vervalst.
Voor het vaststellen van vervalsing van de mededinging is het voldoende dat Spaansen met andere ondernemingen op de markt van prefab betonvloeren en wanden concurreert.
- Met deze steun wordt het handelsverkeer ongunstig beïnvloed
De kans voor andere ondernemingen uit andere lidstaten om tot de markt van de prefab betonvloeren en wanden toe te treden is afgenomen. Het hof overweegt immers dat het steunbedrag niet betrekkelijk gering is. Spaansen heeft met de steunmaatregel volgens het gerechtshof op relatief voordelige wijze haar bedrijf kunnen uitbreiden op de nieuwe locatie. Niet is uit te sluiten dat zij hiermee in een betere concurrentiepositie is komen te verkeren ten opzichte van ondernemingen uit andere lidstaten.
Op grond van artikel 108 lid 3 VWEU had deze staatssteun dus moeten worden gemeld bij de Commissie (er was immers ook geen sprake van de ’de-minimis-uitzondering’- voor staatssteun onder € 200.000). Nu dit niet is gebeurd, wordt de staatssteun als onrechtmatig beschouwd. Het is dan de taak van de nationale rechter om – met toepassing van het nationale recht – de schending ongedaan te maken. Dat de gemeente – die zelf artikel 108 lid 3 VWEU geschonden heeft – nu een beroep doet op de staatssteunregels is in dit verband niet van belang.
Nietigheid van de gehele overeenkomst?
De rechtbank heeft in eerste aanleg de koopovereenkomst partieel vernietigd; zij heeft de koopprijs gesteld op € 6.250.000 (waarde van het perceel in ongesaneerde staat volgens de taxatie van DTZ Zadelhoff). Volgens de rechtbank was een splitsing te maken aangezien geen onverbrekelijk verband bestond tussen de koopsom voor het terrein en het gedeelte van de koopsom dat zou worden betaald na de verplaatsing van de fabriek.
Het gerechtshof sluit zich hier niet bij aan. Volgens het hof wordt de gemeente door het vonnis van de rechtbank als het ware beloond voor het schenden van haar notificatieplicht, waarmee afbreuk wordt gedaan aan het nuttige effect van deze meldingsplicht.
Verder is het hof – in tegenstelling tot de rechtbank – van oordeel dat de koopprijs in onverbrekelijk verband staat met de rest van de overeenkomst. Dat de koopsom in twee termijnen zou worden betaald (€ 6.000.000 en € 2.500,000), maakt deze volgens het gerechtshof evenwel niet splitsbaar.
Tot slot gaat het hof mee in de stelling van Spaansen dat zij nooit de bedoeling heeft gehad om het Spaansen-terrein voor € 6.250.000 aan de gemeente te verkopen.
De slotsom is dan ook dat algehele nietigheid op zijn plaats is. De overeenkomst bestaat niet meer en wordt geacht nooit bestaan te hebben. Spaansen moet dan ook de koopsom terug betalen en de gemeente dient mee te werken aan het bewerkstelligen van de eigendomssituatie van het Spaansen-terein in de openbare registers aangezien Spaansen dus altijd eigenaar is gebleven (op straffe van verbeurte van een dwangsom).
Slotsom
Voorkomen is beter dan genezen – een vaak gebruikt spreekwoord binnen de juridische wereld dat ook in deze zaak maar weer eens de vinger op de zere plek legt. Bij transacties met de overheid dient vooraf onderzoek te worden gedaan naar de mogelijkheid van staatssteun en zo nodig dient de staatssteun te worden aangemeld. Wanneer dit niet gebeurt, kan dit achteraf dus enorme consequenties hebben voor beide partijen.
Heeft u vragen over staatssteun? Bel ons of mail naar e.cuijpers@pharosadvocaten.nl.