In veel bouwbestekken wordt via de Stabu Standaard indirect verwezen naar de UAV 1989 (algemene voorwaarden). De rechtbank Rotterdam heeft enkele jaren geleden geoordeeld dat een dergelijke indirecte verwijzing onvoldoende is om de toepasselijkheid van het arbitragebeding uit de UAV 1989 te kunnen vaststellen.[1] Op grond van dit arbitragebeding dient te worden geprocedeerd bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw, in plaats van de bij rechtbank. In een uitspraak van 7 januari 2015 heeft de Rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2015:80) dit standpunt aangepast.
In de onderhavige zaak ging het om een (bevoegdheids)geschil tussen een aannemer en onderaannemer bij de Rechtbank Rotterdam. Het geschil gaat over de geldigheid van een arbitragebeding. De vraag is of rechtbank of de Raad van Arbitrage voor de Bouw bevoegd is. In de bestekken is bepaald dat de standaardbepalingen van de Stabu Standaard 2007 van toepassing zijn. Deze bepaalt vervolgens dat de UAV 1989 van toepassing zijn, indien hiervan niet uitdrukkelijk is afgeweken. Op grond van de UAV 1989 – en overigens ook de UAV 2012 – is uitsluitend de Raad van Arbitrage bevoegd om van geschillen tussen partijen kennis te nemen (een arbitragebeding).
De rechtbank geeft eerst wederom aan dat niet snel kan worden aangenomen dat de UAV 1989 van toepassing zijn, aangezien het niet gaat om een rechtstreekse verwijzing. Echter, de bijzondere omstandigheden in dit geval geven aanleiding om anders te oordelen.
Allereerst acht de rechtbank van belang dat het een overeenkomst betreft tussen twee professionele partijen die beiden actief zijn in de bouwsector. In die branche zijn de UAV 1989 veelvuldig toegepast als algemene voorwaarden, waar de onderaannemer ook bekend mee is.
Daarnaast wordt in het bestek op een aantal plaatsen uitdrukkelijk aan de UAV 1989 gerefereerd. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat de opstellers van het bestek er zonder meer vanuit moeten zijn gegaan dat de UAV 1989 in beginsel van toepassing zijn. Hierdoor had de onderaannemer moeten beseffen dat de UAV 1989 van toepassing zijn.
De combinatie van deze omstandigheden leidt ertoe dat de aannemer erop mocht vertrouwen dat de onderaannemer akkoord is gegaan met toepassing van de UAV 1989 en dus het arbitragebeding. Er is “op voldoende duidelijke wijze een arbitraal beding onderdeel van de overeenkomst geworden” aldus de rechtbank.[2] Hiermee slaagde het betoog van de aannemer en was derhalve de Raad van Arbitrage bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
De rechtbank lijkt een nieuwe richting in te slaan en een indirecte verwijzing naar de UAV 1989 werd voldoende geacht. Toch wordt aangeraden om een arbitragebeding in het bestek of de overeenkomst op te nemen zodat hier geen onduidelijkheden over kunnen bestaan. Het blijkt dat de rechtbank grote waarde hecht aan de omstandigheden van het geval, waardoor het verstandig is geen risico te lopen.
[1] Rechtbank Rotterdam, 14 november 2007, ECLI:NL:RBROT:2007:BB9248
[2] r.o. 4.13
Deze blog is tot stand gekomen in samenwerking met Stefanie Driever. Voor een toelichting kunt u contact opnemen met Thijs Homveld via t.homveld@pharosadvocaten.nl / 035 – 7110844.
Op de hoogte blijven? Inschrijven nieuwsbrief