Indien partijen een geschil willen schikken, dan worden de afspraken vaak en bij voorkeur vastgelegd in een overeenkomst. Dit wordt gedaan om later te kunnen bewijzen dat er een schikking is tot stand gekomen, tussen welke partijen die schikking geldt en om te kunnen bewijzen (en nog eens na te lezen) wat de inhoud van die schikking is.
Bij het vastleggen van de afspraken dient met een aantal zaken rekening te worden gehouden. Vooral bij schikkingen op het gebied van huurgeschillen is het opletten geblazen. Immers, in het huurrecht bestaat veel semidwingend en dwingend recht en van dat recht kan niet ten nadele van de huurder en – in het geval van dwingend recht – in het geheel niet worden afgeweken, althans dergelijke bepalingen kunnen worden vernietigd.
Indien een deel van de schikking in strijd is met één of meerdere bepalingen van (semi) dwingend recht dan kan artikel 7:900 BW en verder uitkomst bieden. In de gevallen dat die schikking wordt aangegaan ter beëindiging van onzekerheid of een geschil (dit zijn voorwaarden), kan een zogenoemde vaststellingsovereenkomst worden opgesteld. Alsdan mag er wél in strijd met (semi)dwingend recht afspraken worden gemaakt.
Echter, de rechtspraak heeft hier inmiddels weer verschillende beperkingen aan verbonden. Zo mogen de afspraken niet in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden en kan een rechter afspraken terzijde schuiven als één van de partijen zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gevolgen, bijvoorbeeld als hij zich niet heeft laten bijstaan door een deskundige.
Ook dient de vaststellingsovereenkomst bij voorkeur een considerans te bevatten waarin wordt uiteengezet wat de aanleiding en het kader is van de schikking. Een beroep van de andere partij op een wilsgebrek zoals dwaling of misbruik van omstandigheden kan daarmee worden voorkomen.