Opstalverzekering en uitsluiting van dekking bij constructiefouten. Wie moet bewijzen?

Download PDF

Regelmatig ontstaan geschillen over schade aan opstallen (bedrijfspanden, woningen). In Nederland is gebruikelijk dat opstallen zijn verzekerd en hypotheekverstrekkers verplichten eigenaren van opstallen ook een dergelijke verzekering te sluiten.
Normaalgesproken dekt een opstalverzekering de gevolgen van: brand, bliksem, storm, sneeuw, hagel, inbraak, vandalisme, water(schade), en vorst.

Maar ook is gebruikelijk dat schade aan een opstal niet is gedekt indien sprake is van een constructiefout die tot de schade heeft geleid. Verzekeraars beroepen zich nogal eens op deze uitsluitingsgrond omdat daarmee de dekking volledig wegvalt, hetgeen voor de verzekeraar vanuit financieel oogpunt zeer aantrekkelijk is. Er hoeft geen (enkele) uitkering te worden gedaan.

Voor de eigenaar van een opstal, die meent verzekerd te zijn voor schade aan zijn pand, kan een uitsluiting van de dekking door de verzekeraar (in verband met een constructiefout) echter zeer nadelig uitwerken. Bij voorbeeld als de aannemer die verantwoordelijk is voor de (gebrekkige) uitvoering die tot de schade heeft geleid, inmiddels failliet is gegaan. Of indien de architect of constructeur die verantwoordelijk is voor het (gebrekkige) ontwerp dat tot schade heeft geleid niet meer bestaat, of failliet is gegaan. Maar ook indien de constructiefout wordt ontdekt na verloop van een vervaltermijn voor verborgen gebreken (de UAV bij voorbeeld stelt een vervaltermijn van vijf jaar na oplevering), zal de schade voor rekening van verzekerde blijven.

De uitsluitingsclausule voor constructiefouten is dus een alles of niks clausule. Of de schade wordt (in beginsel) volledig vergoed, of er wordt in het geheel geen schade vergoed door de verzekeraar.

Het Hof Amsterdam heeft op 25 juli 2017 een arrest gewezen waarin de verzekeraar een beroep deed op de uitsluitingsclausule om zodoende een schade van een (tussen partijen niet betwist) bedrag van meer dan € 6,5 miljoen niet uit te hoeven keren. Het arrest betreft één uitspraak op twee gevoegde zaken. De verzekerde (eigenaar van het bedrijfspand) tegen de verzekeraar en de eigenaar van het bedrijfspand (verzekerde) tegen de aannemer.

Als gevolg van extreme sneeuwval was een bedrijfspand te Enschede ingestort. Vast stond dat schade als gevolg van sneeuwval gedekt was door de polis. Tevens stond vast dat schade door constructiefouten was uitgesloten van dekking. Het Hof overwoog dat de bewijslast in deze zaak rustte op de verzekeraar omdat die zich beriep op uitsluiting, een afwijking van de hoofdregel. De verzekeraar droeg aldus het bewijsrisico van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat het instorten van het betreffende bedrijfspand het gevolg is geweest van een constructiefout, aldus het Hof. Indien het door de verzekeraar aangedragen bewijs vervolgens door tegenbewijs van verzekerde wordt ontzenuwd, is de verzekeraar niet in zijn bewijsopdracht geslaagd en dient de verzekeraar tot uitkering over te gaan, zo overweegt het Hof.

Tussen partijen (verzekeraar en verzekerde) bestaat dan meteen een verschil van mening over het begrip constructiefout, nu dat in de polisvoorwaarden niet nader is omschreven, Het Hof is hier, onder verwijzing naar de geobjectiveerde Haviltex-norm, duidelijk over. Het standpunt van de verzekeraar dat dit begrip ruim moet worden genomen, en dat onder constructiefouten zowel uitvoerings- als ontwerpfouten worden begrepen, slaagt. Dit volgt ook uit het normaal spraakgebruik aldus het Hof.

Voor de vaststelling of sprake is van een constructiefout maakt het Hof (mede) gebruik van rapporten van een door de verzekeraar ingeschakelde deskundige, alsmede van rapporten van door de rechtbank benoemde (onafhankelijke) deskundigen. Die rapporten komen tot de conclusie dat inderdaad sprake is van een constructiefout. Desalniettemin slaagt de verzekeraar niet in zijn bewijsopdracht. Het Hof overweegt namelijk dat er als gevolg van de door de verzekerde ingebrachte tegenrapporten dusdanige vraagtekens moeten worden geplaatst dat het bewijs van de aanwezigheid van een constructiefout, ondanks de rapporten die concluderen dat daarvan sprake is, wordt geacht niet te zijn geleverd dan wel te zijn ontkracht door het tegenbewijs, het tegenrapport in dit geval.

Voor het Hof was -voor dit geval- beslissend dat de verzekeraar eraan voorbij ging dat natte sneeuw naar een lager deel van een dak kan schuiven, zodat op het lagere deel van het dak dan een belasting ontstaat die de norm te boven gaat. Het Hof veroordeelde de verzekeraar tot vergoeding aan verzekerde van € 6.3 miljoen aan waardevermindering van het pand en meer dan twee ton aan huurderving.

Omdat de verzekeraar in dit geval er niet in slaagde om de door de (deskundige van de) verzekerde opgeworpen twijfel over de rapporten van de verzekeraar, weg te nemen, slaagde de verzekeraar niet in zijn bewijsopdracht, en verloor de verzekeraar daarmee de zaak. De verzekerde heeft niet aangetoond dat geen sprake was van een constructiefout, maar heeft wel voldoende gesteld om de rapporten van de verzekeraar te ontkrachten, zodat die laatste niet slaagde in zijn bewijsopdracht.

Ook voor de aannemer die in deze zaak door de eigenaar van het bedrijfspand aansprakelijk was gesteld in verband met de door de verzekeraar gestelde constructiefout, was dit een mooi resultaat. Het Hof overwoog dat de verzekeraar aansprakelijk was voor de schade en (daardoor) de aansprakelijkheid van aannemer niet is komen vast te staan. Daarmee was de zaak tussen de eigenaar en aannemer ook meteen afgedaan.

Heeft u vragen over dit onderwerp, neem dan gerust contact op.