Meerwerk bij aantreffen asbest. Voor rekening van Opdrachtgever of Aannemer?

Download PDF

Voor wiens rekening komen de extra kosten indien bij sloop van woningen meer asbest aanwezig blijkt te zijn dan vooraf gedacht: de opdrachtgever of de aannemer? Op die vraag diende de Rechtbank Overijssel op 21 november 2014 te beslissen in een kort geding tussen de opdrachtgever en de aannemer. Wat was er precies aan de hand?

De opdrachtgever was een woningcorporatie. De corporatie had een onderhandse aanbesteding uitgeschreven voor de sloop van 329 woningen waarin asbest was verwerkt. Bij de aanbestedingsstukken zaten asbestinventarisatierapporten type A. Een type B rapport diende de aannemer zelf te laten opstellen. In de aanbestedingsstukken was vermeld dat de type A rapporten geacht werden een representatief beeld te geven, op basis waarvan de inschrijvende aannemer de hoeveelheid te saneren asbest diende in te schatten.

Een zogenaamde “type A” asbestinventarisatie betreft alleen direct waarneembare asbest. Bij een “type B” onderzoek, dat een vervolg daarop is, wordt ook destructief onderzoek gedaan. Een asbestinventarisatie type B is vereist om te mogen slopen. De woningcorporatie kon nog geen type B inventarisatie uitvoeren, omdat veel woningen nog bewoond waren.

De winnende aannemer liet de type B inventarisaties uitvoeren, zoals was overeengekomen. Daaruit bleek echter dat er veel meer asbest aanwezig was dan uit de type A rapporten volgde. Het geschil betrof de vraag wie voor de meerkosten van het verwijderen van het extra asbest opdraaide: de aannemer of de woningcorporatie. Dat meerwerk betrof volgens de aannemer zo’n € 500.000,– à € 1.000.000,–.

Het standpunt van de corporatie spreekt voor zich: wij willen de woningen slopen, wij weten dat er asbest aanwezig is, en kunnen nog geen type B inventarisatie uitvoeren. We leggen het risico volledig bij de aannemer, die daarvoor deskundig is.

De aannemer stelde dat hij ervan uit mocht gaan dat de type A inventarisaties een representatief beeld gaven. Bovendien bleek dat uiteindelijk asbest is aangetroffen op plekken die ook zichtbaar waren ten tijde van het opstellen van de type A inventarisatie, maar niet door de betreffende opstellers van die rapporten was opgemerkt.

De rechter – in kort geding – gaf de aannemer gelijk. De aannemer hoefde er geen rekening mee te houden dat er (veel) meer asbest in de woningen zat dan uit de type A rapporten bleek.

Wat had de corporatie anders kunnen doen? De corporatie had duidelijker kunnen melden in de aanbestedingsstukken dat zij niet in stond voor de hoeveelheid asbest. De corporatie kon weten dat een type A inventarisatie lang niet alles zegt, en had dus ook niet moeten opnemen dat de type A onderzoeken geacht werden een representatief beeld te geven.

Voor een aannemer, en voor iedereen die geconfronteerd wordt met een asbestinventarisatie type A, geldt dat zo’n rapport geen volledig beeld hoeft te geven van de hoeveelheid asbest in een pand. Een type A rapport noemt immers alleen het direct waarneembare asbest. Als er asbest direct waarneembaar is, is de kans natuurlijk aanwezig dat er ook niet direct waarneembare asbest aanwezig is.

Bij het aangaan van een overeenkomst met betrekking tot een pand waarin zich asbest bevindt zijn twee dingen van belang: zorg ervoor dat zo duidelijk mogelijk wordt hoeveel asbest er aanwezig is. En zorg ervoor dat je afspreekt voor wiens risico het komt indien uiteindelijk meer asbest wordt aangetroffen dan vooraf bekend was.

Voor een toelichting kunt u contact opnemen met mij.